Het gezag in de jaren'50
De Munck, Boerboom, Bos, Schaap, Kleibeuker en De Mos
Zo halverwege de vorige eeuw waren slogans als: ‘Die pet past ons allemaal’ en ‘De politie is je beste vriend’ onbekende fenomenen. De politie, dat was een man in een donkerblauw uniform met een aantal strepen op zijn mouwen en een pet op. Ze droegen hoge laarzen waarin de broekspijpen verdwenen en er aan de buitenzijde van hun bovenbenen een vorm ontstond die me aan de wangen van een hamster deden denken. Ondanks die wat koddige uitmonstering hadden ze geen slogans nodig om zich als gezag geaccepteerd te weten. Dat gezag hadden ze. Sterker nog: Ze wáren het. Wanneer ik in mijn geheugen graaf is de eerste politieman aan wie ik herinneringen heb, de wachtmeester De Munck. De Munck woonde in de politiewoning naast het raadhuis in de Raadhuisstraat. Die woning werd gebouwd op de plaats waar voorheen een gebouwtje stond waar de handbrandspuit was ondergebracht. Die was na de aanschaf van een motorspuit overbodig geworden.
Een voorganger van De Munck was o.a. Hendrik Welter. Welter ging in 1864 met pensioen en kreeg daaruit F140,- per jaar uitbetaald, ook destijds geen vetpot. Het archief Midden Holland vermeldt vervolgens het ontslag in 1877 van veldwachter H.de Kok vanwege “misbruik van sterken drank.” Zijn opvolger Gijsbert de Bruijn had het beter voor elkaar, want zijn jaarwedde werd verdubbeld tot F400,- + kleding, wapening en zelfs vrij wonen. Hij woonde in het gemeentehuis. Welk pand daarmee werd bedoeld is niet duidelijk. Het kan niet het huidige raadhuis zijn geweest, want dat werd pas in 1894 gebouwd. Toch moet ook in het huidige (voormalige) gemeentehuis de veldwachter hebben gewoond, want het archief vermeldt: “De in 1931 overleden ‘dienaar der politie’(tevens nachtwaker, doodgraver, gemeentewerkman etc. ) werd niet vervangen. De veldwachter kreeg toen vrij wonen in het gemeentehuis. Hij trad daarnaast op als rijksveldwachter.” Of de man alleen in het gemeentehuis woonde of met een gezin, is niet duidelijk. Uiteindelijk werd deze situatie onhoudbaar, de inpandige politiewoning werd bij het secretarie getrokken en men liet in 1936 de politiewoning op nr. 7 ernaast bouwen, waarvan ik mij De Munck als bewoner herinner. Die woning werd in 1957 bij het gemeentehuis getrokken en het huis van voormalig hoofdonderwijzer Verhoeven, op de hoek op nr. 22 waar de Raadhuisstraat over gaat in de Hoofdstraat, werd de nieuwe politiewoning met bureau. Het zal rond 1954 geweest zijn dat De Munck als vanuit het niets de - toen nog- Schoonhovense Kerkweg op kwam razen op zijn motor met zijspan en Pauw de Jong in de kladden greep die stond te vissen op een plek waar het niet mochten en wij stonden te kijken. Pauw moest in het zijspan mee naar het bureau en de hengel werd geconfisceerd. Ik deed het bijna in mijn broek van angst voor die in het zwart geklede boeman. Het politiebureau stelde weinig voor. Het was een minuscule ruimte in het PTT postkantoor aan de Burgemeester Uilkensstraat dat net genoeg plaats bood aan één man, een kast en een schrijfmachine.
Opper Boerboom tijdens een aubade op 30 april op het bordes van het Bergambachtse raadhuis.
De Munck verdween in 1955 en werd opgevolgd door een man die het politievak zou kunnen hebben uitgevonden: Boerboom wist alles, zag alles en kende bijna iedereen. Ooit wilde hij in het onderwijs gaan, maar koos uiteindelijk voor het gezag. Ik denk dat je, wanneer hij je meester zou zijn geweest, sidderend in de schoolbanken zou hebben gezeten. We waren bevreesd voor zijn alziend oog. Eens fietste ik op weg naar school in Schoonhoven met mijn hand op de plek aan het stuur waar een bel behoorde te zitten. Dat deed ik niet zomaar, want vanuit de tegenovergestelde richting naderde een motor met zijspan. Secondant Bos reed, Boerboom zat in het zijspan en inspecteerde vanuit die positie alles wat hem voor ogen kwam. Toen ze waren gepasseerd slaakte ik in stilte een zucht van verlichting. Te vroeg echter, want nog geen minuut later hoorde ik het gedokker van een motorfiets achter me op de B-weg. Boerboom! “Haal die hand eens van je stuur ” klonk het bars. Ik voldeed aan zijn bevel. “Geen bel?” Ik schudde schuldbewust mijn hoofd zonder hem aan te kijken. “Vanmiddag na schooltijd langskomen aan het bureau, met bel” beet hij me toe. Bos bleef al die tijd stoïcijns voor zich uit staren. Bos was een man van weinig woorden die evenwel heel snel duidelijk kon maken wat hij van een bepaalde situatie vond. Met Bos viel niet te marchanderen. En dan was er natuurlijk agent Schaap, een verhaal apart. Schaap had ‘het ‘ niet. Met zijn kin ver vooruitgestoken en het hoofd licht achterover fietste hij door het dorp. ‘Sterrenkijker’ was de bijnaam die we voor hem hadden bedacht. Op een oudejaarsavond ging het tussen hem en een deel van de bevolking voorgoed mis. Gewoontegetrouw was het na klokslag middernacht verzamelen geblazen op de driesprong bij de Raadhuisstraat en de Burg. Uilkensstraat, voor de winkel van bakker Van den Berg. Vanuit het publiek werden de rotjes en gillende keukenmeiden naar het midden van de straat gegooid waar ze ontploften of zigzaggend een heenkomen zochten. Onschuldig vermaak, waarbij vrijwel nooit iets gebeurde. Tot die bewuste avond. Vanuit de achterste rij werd een rotje over de hoofden van het publiek gegooid. Op dat moment schreed Schaap met de fiets aan de hand langs de rijen. Het rotje viel op zijn pet en ontplofte. Na van de eerste schrik te zijn bekomen ramde hij woest zijn fiets het publiek in om de dader te grijpen. Die verraadde zichzelf omdat hij zo dom was om te gaan rennen. Maar hij ontkwam. Het ijzig zwijgen van de omstanders op zijn vraag wie de dader was moet voor hem het omslagpunt zijn geweest. Niet lang daarna verdween hij naar ‘de overkant,’ zoals Groot-Ammers en Streefkerk werden genoemd. In Ammerstol had Kleibeuker zijn standplaats, maar hij kwam ook wel eens naar Bergambacht. Waarschijnlijk viel Ammerstol onder dezelfde postcommandant. Kleibeuker was een aimabele man. Evenals Bos was hij rustig, besluitvaardig en sociaal.
Bos (links) en De Mos
Bos vormde met een andere wachtmeester een uniek koppel. Voor mijn gevoel waren ze altijd samen, maar dat zal ongetwijfeld niet het geval zijn geweest en draaiden ze gewoon hun diensten in een rooster. Alleen op zaterdagavond , wanneer het in café ’t Centrum bal was- en dat in meerdere betekenissen van het woord- trokken ze gebroederlijk op en mepten met een welhaast sardonisch genoegen de ruziezoekende opgeschoten jongens met hun gummiknuppel de trap af en de kroeg uit. Die andere wachtmeester was Koos de Mos. Tegenover de wat introvertere figuren als Kleibeuker en Bos was hij de meer toegankelijke extraverte bourgondiër die overigens evenmin met zich liet sollen. Misschien was hij af en toe wat minder strak in de leer. Wanneer het op ‘opkomen voor de wat zwakkeren in de samenleving’ neerkwam, kneep hij wel eens een oogje toe. Tijdens de noodslachting aan de Dijklaan bij Gijs de Mik hield hij toezicht bij de verdeling van het vlees. Ja, we schrijven de jaren vijftig en zo kort na de oorlog was vlees een luxe artikel. Voor iedereen was er een vaste hoeveelheid beschikbaar, daar viel niet aan te tornen. Maar hij liet wel eens mensen uit een groot gezin met een grotere portie vertrekken. Niemand die het zag, want je werd één voor één binnengelaten.
Rondom De Mos hing een aureool van onverschrokkenheid. Waar de basis lag van die faam weet ik niet. Hij straalde wel uit dat hij voor niets en niemand uit de weg ging en wellicht was zijn verleden als oud-verzetsman gedurende de oorlog in Rotterdam er mede debet aan, het zou kunnen. Maar op een septemberdag in 1957 speelde hij een heldenrol die veel duidelijk maakte en waarvoor hij later een onderscheiding kreeg van het Carnegie Heldenfonds die hem werd uitgereikt door Commissaris der Koningin Mr. J Klaasesz, tevens voorzitter van het fonds. Wat gebeurde er die middag? Een op hol geslagen paard van de groenteboer kwam met de kar achter zich aan als waanzinnig de Secr. Schippersstraat in galopperen. Het lawaai van de bonkende kisten en rammelende flessen maakten het dier alleen maar wilder en het rende in woeste vaart recht op nietsvermoedende kleuters af die in een zandbak zaten te spelen. De Mos rende zijn tuin uit, waar hij toevallig bezig was en wist het paard met één hand aan het hoofdstel vast te grijpen. Dat minderde echter geen vaart en sleurde hem hangend aan de riempjes mee. Angstvallig proberend de trappelende hoeven te vermijden, slaagde hij er in met de andere hand het bit van het paard te pakken te krijgen. Zo kreeg hij vat op het dier en vielen ze uiteindelijk samen op de grond, waarna hij de tegenwoordigheid van geest had om op het hoofd van het paard te gaan zitten. Daarmee kwam een einde aan een bloedstollende rit die zoveel dramatischer had kunnen eindigen. Met uitgebreid eerbetoon door o.a. een afdeling aangetreden manschappen van de Rijkspolitie werd hem het eremetaal opgespeld. De Mos ging uiteindelijk met pensioen en overleed op 73 jarige leeftijd in 1995. Nog lange tijd heeft de groene baret van zijn eveneens onverschrokken zoon Koos, die bij de commando's diende, als blijk van diep respect, in plastic verpakt op zijn graf gelegen.
Roel Botter