Pieter van Zwienen - het wandelend nieuwsblad
We hebben tegenwoordig talloze BN-ers, zoals mensen genoemd worden die frequent in de publiciteit verschijnen. Een relatief nieuw begrip, maar aan de andere kant ook weer niet. Vervang je de N door een D dan zou de afkorting voor: ‘Bekende Dorpeling’ kunnen staan en die hadden we in Bergambacht door de jaren heen ook genoeg. Wie kende niet Hannes de Spinnenkop, Arie den Aap, Jan Rollebol, of Knuppeltje en Schele Zeuventien. Leen Boom de eerste gemeentewerkman die ook doodgraver was, zoals dat toen werd genoemd en- wanneer hij het in een gesprek niet van je kon winnen- grijnzend besloot met: “ooit krijg ik je eronder.” Kleurrijke figuren. In Ammerstol had je Blus of Stoelenpik, Pier, Kokopdefies en Wimpie de Platte. En zo waren er meer. Ze waren bekende dorpelingen omdat ze soms wat afweken van de norm, wat die dan ook geweest moge zijn. Zo was er bijvoorbeeld Hannes Mak. Hij woonde in een armoedig huisje achter schoenmaker Aart Kappetijn aan de Hoofdstraat, samen met zijn zus Immegien. Hij leed een karig bestaan wat hem duidelijk was aan te zien. Sjofele kleding, kaplaarzen aan de voeten en een vettige vilten hoed op het hoofd, zo schreed hij over het dorp. Want dat was het: schrijden. Hoe arm hij ook was en er uitzag, Hannes Mak was het schoolvoorbeeld van iemand met charisma. Hij bleef onder alle omstandigheden een heer waar je ‘u’ tegen zei. En daarbij sprak hij een onverwacht statig Nederlands. De bekende van oorsprong Bergambachtse schilder Gerrit Neven heeft hem in de jaren zestig treffend geportretteerd en dit portret rond 2014 aan de toenmalige gemeente Bergambacht geschonken.
Pieter van Zwienen geschilderd door Gerrit Neven
Gerrit Neven had destijds het plan opgevat om meerdere van die bekende dorpelingen te portretteren, maar het is bij slechts twee gebleven. Beide portretten hangen in de hal van het voormalig Bergambachtse gemeentehuis. Daarmee rijst natuurlijk de vraag wie die andere was. Welnu, dat was Pieter van Zwienen. Een naam die bij ouderen ongetwijfeld herinneringen oproept. Herinneringen aan een met korte stapjes driftig door het dorp drentelende man, met pientere oogjes achter glimmende brillenglazen en een mond die nooit ophield te bewegen. ‘Dribbeltje’ werd hij ook wel genoemd. Pieter sprak met en tegen iedereen die op zijn pad kwam en had het talent om de juiste vragen te stellen en mensen uit te horen, waarna hij zijn recent verworven kennis in een nieuwe sessie op straat, of waar dan ook, weer lustig doorkwebbelde. Van Zwienen werd geboren in 1883.
Geboorteakte van Pieter van Zwienen
Over zijn jeugd is mij niets bekend. Hij heeft, samenwonend met zijn zus, want hij is nooit getrouwd geweest, een winkeltje gehad aan de Hoofdstraat, waar hij eerst met zijn ouders woonde, op de plek waar nu bloemenwinkel Nana is gevestigd. Zijn vader had er een klompenmakerij. Later woonde hij in de Voorstraat en in de Hoofdstraat ter hoogte van de winkel van nu Beertje Quinty. Maar daaraan ontleende hij zijn Bekende Dorpelingen status niet. Pieter van Zwienen werd echter door zijn activiteiten een niet meer weg te denken factor in het dorpsbeeld vanaf het begin van de 20 e eeuw tot in de jaren zestig. Hoewel hij een winkeltje dreef, later gemeentebode werd en als getuige optrad bij notaris Versteeg wanneer een officieel document moest worden gelegaliseerd, lagen zijn talenten duidelijk bij de podiumkunsten. Het toneel was zijn grote liefde. Het begon in 1902 toen hij als achttienjarige in het blijspel “De Luistervink” speelde, samen met de latere wethouder Dirk Hoogenboezem. De titel van zijn toneeldebuut kon niet treffender zijn, want zoals al eerder gezegd; zijn verdere leven stond voor een groot deel in het teken van ‘uithoren en doorvertellen.’ Daarmee verwierf hij zijn geuzennaam ‘Het wandelend nieuwsblad.’ Hoe dat viel te rijmen met zijn geheimhoudingsplicht bij het optreden als getuige bij de notaris blijft een vraag die nooit meer zal worden beantwoord. Pieter had in de jaren twintig van de vorige eeuw een, zoals we dat nu zouden noemen, sterrenstatus. Hij speelde iedereen van het toneel, wat niet onopgemerkt bleef in de regio. De toneelvereniging in Ouderkerk aan den IJssel wierf hem aan om de regie te voeren bij een stuk. Met een perfectionist als Van Zwienen was succes verzekerd, zo dacht men, niet geheel ten onrechte natuurlijk. Maar het vlotte niet erg en Pieter kon behoorlijk driftig worden. Zo ook die keer toen het weer eens niet naar zijn zin ging. Verwensingen uitend stormde hij het toneel op om de betreffende acteurs de mantel uit te vegen, maar hij kwam niet ver. Met donderend geraas stortte het toneel in en iedereen moest een goed heenkomen zoeken. Hoe het verder met het stuk ging, vermeldt de historie niet, maar Pieter memoreerde het voorval nog vaak met veel plezier. Hij kon bij zijn huldiging vijftig jaar later, toen hij een Koninklijke onderscheiding kreeg opgespeld, smakelijk vertellen over de belevenissen met het toneel. Zo vertelde hij over de man die, voordat ze moesten optreden zo zenuwachtig was, dat hij een sloot borrels dronk en daarna niet eens meer wist dat hij op het toneel had gestaan. Of die keer dat een man tijdens een familietafereel dat nogal lang duurde, alle glazen op tafel leegdronk en voordat het stuk uit was, zijn roes lag uit te slapen achter het toneel. “We hebben veel gelachen in die jaren voor de oorlog.”
Van Zwienen was een temperamentvolle man. Wanneer ze hem op het gemeentehuis met kwitanties op pad stuurden rende hij als een wervelwind de straat op. Een fiets heeft hij nooit willen hebben. Toen de plaatselijke postbode hem wilde leren fietsen- we schrijven eind jaren veertig, begin vijftig- reed hij resoluut een sloot in toen zijn aandacht afdwaalde naar een paar blazende muzikanten. Want ook daar lag zijn passie. Hij was een enthousiast lid van Excelsior. Daarna heeft hij nooit meer een fiets aangeraakt. Alles deed hij te voet. Breed armzwaaiend rende hij zijn route. Naar Stolwijk, Zuidbroek of Schoonhoven en in een mum van tijd was hij terug, nog sneller dan de bus. De ‘Bergambachtse Slijkhuis’ werd hij weleens gekscherend genoemd naar de hardloper Wim Slijkhuis die in die tijd wereldfaam genoot.
Het toneel was een van zijn vele culturele activiteiten. De zangvereniging ‘Nut en Genoegen’,’ een andere. Het was in 1907 dat hij met een aantal mannen, waaronder de hoofdonderwijzer Van Baalen, bijeenkwam in wat toen ‘zaal Van Zoest’ heette, het latere hotelcafé-restaurant Het Centrum dat wel een hotelkamer had, maar die diende als slaapkamer voor het zoontje van uitbater Van Vliet. Verder was het gewoon een kroeg waar ze ook nog brood met een gehaktbal serveerden. Maar ik dwaal af. Terug naar 1907. Men vond dat Bergambacht een zangvereniging ontbeerde en die kwam er. Een naam was snel gevonden. “Nut en Genoegen” zo werd besloten. Men moet zich voorstellen dat een dorpsgemeenschap in die tijd een redelijk geïsoleerd bestaan leidde. De verbindingen naar andere plaatsen waren primitief. Het spoortje naar Gouda kwam pas later. Er reed een postkoets en er voer een boot op de Lek naar Rotterdam. Het meeste gebeurde te voet. De zangvereniging was dan ook een prettige afleiding in een toch wel naar de huidige maatstaven gerekend weinig dynamisch bestaan. De eerste jaren, die achteraf ook de hoogtijjaren bleken, was het ledental hoog. Het zweefde voortdurend rond de tachtig. Het tienjarig bestaan bracht een eerste hoogtepunt. In samenwerking met muziekvereniging Excelsior werd een concours georganiseerd waarbij als extra attractie een vliegtuigje landde op het concoursterrein. Dat was wat in 1918! In 1922 werd een concours bezocht in Epe. George Romeyn was toen directeur. Ik heb hem nog gekend, hij werd 104 jaar oud. Men ging met een bus. Een nieuwe ontwikkeling in die jaren. Maar het aantal beschikbare pk’s bleek bij lange na niet genoeg om het heuvelachtige terrein de baas te kunnen. Om de haverklap moesten de heren uitstappen en de bus met ellebogenstoom vooruithelpen. Pieter kon het jaren later met verve verhalen. Er zouden nog vele concoursen en prijzen volgen. In 1957 werd Van Zwienen geëerd voor zijn vijftigjarig lidmaatschap, samen met ‘ome Janus’ Bezemer. Hij was toen 73. Tot de oorlog was Nut en Genoegen een bloeiende vereniging, maar daarna verliep het ledental. De tijden veranderden, men kreeg andere bezigheden en interesses. Wanneer Nut en Genoegen is opgeheven is mij niet bekend. Er bestond later nog een zangvereniging, Zanglust. Ook die verdween van het toneel. In 1983 werd het huidige Zang en Genoegen opgericht. De naam verwijst als een hommage naar de beide verdwenen gezelschappen. Pieter van Zwienen werd oud. Hij drentelde nog jarenlang door het dorp. Kletste iedereen de oren van het hoofd en was vaak bij bakker De Kovel te vinden waar hij elke dag de aardappels schilde voor het hele gezin. Later verhuisde hij naar een bejaardeninstelling in Nieuwerkerk aan den IJssel waar hij in 1970, bijna 87 jaar oud, is overleden.
Roel Botter